Beschermende effecten van kortdurende larvale immunisatie tegen mijnwormen

Aurora van de Loo
5 maart 2024
2 min

In een recent onderzoek is gekeken naar de effectiviteit van immunisatie met een kortdurende larvale infectie tegen mijnwormen. De studie toonde aan dat bescherming tegen latere mijnwormbesmettingen gepaard gaat met ernstige huidreacties, een eosinofiele respons en de productie van parasiet-specifieke IgG1. Deze bevindingen suggereren dat door antilichamen gemedieerde effectormechanismen in de huid essentieel zijn voor de bescherming die wordt geïnduceerd door, kortdurende, gestopte larvale infectie.

Mijnwormen

Mijnworminfecties vormen wereldwijd een uitdaging voor de volksgezondheid, en vaccinontwikkeling wordt bemoeilijkt door een gebrek aan begrip van beschermende immuniteit. Mijnworminfecties zijn in Nederland nagenoeg onbekend, aangezien deze parasitaire wormen voornamelijk voorkomen in tropische gebieden. Ze gedijen met name in regio's waar armoede heerst en sanitaire voorzieningen schaars of ontoereikend zijn.

Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft aanzienlijke expertise op het gebied van parasitaire infectieziekten en is betrokken bij onderzoek naar de ontwikkeling van vaccins tegen ziekten zoals malaria en worminfecties. Het hier beschreven onderzoek richtte zich op de beschermende effecten van kortdurende immunisatie met mijnwormlarven, met specifieke aandacht voor de associatie tussen het beschermende effect en huidreacties, eosinofiele respons en immunoglobulineproductie.

Onderzoek

Deze fase 1-studie, uitgevoerd door het LUMC, gebruikte een gerandomiseerd, gecontroleerd en placebogecontroleerd ontwerp om de beschermende effectiviteit van kortdurende infectie met mijnwormlarven te onderzoeken. Gezonde vrijwilligers (18-45 jaar) werden willekeurig toegewezen (2:1) om drie keer kortdurend besmet te worden met larven in het derde ontwikkelingsstadium van de parasitaire mijnworm Necator americanus (50L3) of met placebo, gevolgd door een behandeling met albendazol om de infectie na elke blootstelling te beëindigen. Vervolgens werden alle vrijwilligers besmet met twee doses van 50L3 met een tussenpoos van 2 weken.

Het primaire eindpunt was de hoeveelheid eitjes; het (geometrisch) gemiddelde aantal eitjes per gram feces. Dit werd wekelijks gemeten tussen week 12 en week 16 na de eerste besmetting. Alleen data van vrijwilligers met beschikbare gegevens over eitjes tussen week 12 en 16 na besmetting werden gebruikt. Er werd verder gekeken naar huiduitslag en verschillende metingen werden uitgevoerd om inzicht te krijgen in hoe het immuunsysteem reageert op mijnwormen waaronder het meten van immunoglobulines (waaronder IgG1*) en eosinofielen (bekend om hun betrokkenheid bij parasitaire infecties).

Resultaten

Tussen november en december 2018 werden 26 vrijwilligers gescreend, waarvan er 23 deelnamen aan de studie. De eerste immunisatie vond plaats op 18 december 2018. 23 deelnemers werden willekeurig toegewezen aan een van de twee groepen (vijftien aan de interventiegroep en acht aan de placebogroep). De hoeveelheid eitjes na besmetting was lager in de interventiegroep dan in de placebogroep (gemiddeld 571 eieren per gram versus 873 eieren per gram); echter, dit verschil was niet statistisch significant (p=0,10). De hoeveelheid eosinofielen vertoonde een negatieve correlatie met lagere ei-afzettingen (p=0,012).

Vijf vrijwilligers in de interventiegroep ontwikkelden een ernstige huiduitslag, wat was geassocieerd met een 40% reductie in eitjes na besmetting (gemiddeld 742 eieren per gram versus 441 eieren per gram na besmetting; p=0,0025).

De IgG1-titers waren significant hoger bij vrijwilligers met ernstige huiduitslag in vergelijking met het begin van het onderzoek (p=0,03). Na interventie hadden de deelnemers blootgesteld aan de mijnwormlarven hogere IgG1-titers dan degenen die het placebo kregen (p=0,0020 op 12 weken, p=0,026 op 16 weken). Vrijwilligers met ernstige uitslag hadden ook hogere IgG1-piekniveaus na de interventie dan degenen met milde tot matige uitslag (p=0,026 op 12 weken na interventie, p=0,019 op 16 weken). Deze bevindingen suggereren dat de toename van IgG1 verband houdt met de ernst van de huidreacties.

Discussie en conclusie

In deze studie identificeerden onderzoekers voor het eerst een beschermend effect van kortdurende blootstelling aan mijnwormlarven. Dit effect was geassocieerd met huidreacties, eosinofiele respons en IgG1-productie. Deze bevindingen suggereren dat IgG1, een specifieke klasse van antilichamen, een cruciale rol speelt in de bescherming tegen mijnworminfecties.

Deel blog:

Referenties

1. Hoogerwerf MA, et al.ancet Microbe. 2023: https://www.thelancet.com/journals/lanmic/article/PIIS2666-5247(23)00218-5/fulltext
2. Persbericht LUMC 2024: https://www.lumc.nl/actueel/2024/lumc-zet-belangrijke-stap-richting-vaccin-tegen-verwaarloosde-ziekte-mijnworm/

Het meten van IgG1 was in deze studie van belang omdat het een belangrijk kenmerk is van de immuunrespons tegen mijnwormen. In tegenstelling tot natuurlijke infecties, waarbij IgG4 de meest prominente immunoglobulineklasse is, toonde onze studie aan dat IgG1 de overheersende klasse was, vooral bij vrijwilligers met ernstige huiduitslag. Er was ook een eosinofiele respons. Dit wijst op een unieke immuunrespons (gemixt Th1 en Th2) die optreedt na kortdurende blootstelling aan mijnwormen. Hoewel deze bevindingen waardevol zijn, zijn verdere studies nodig om de exacte bijdrage van IgG1 en andere immuuncomponenten te verduidelijken. Dit kan bijdragen aan toekomstige vaccinontwikkeling tegen mijnworminfecties, waarbij IgG1 als een potentieel aangrijpingspunt kan dienen.