Therapie
AML is een vorm van kwaadaardige bloedkanker die het beenmerg aantast, gekenmerkt door abnormale celrijping en proliferatie. De initiële behandeling start bij fitte patiënten met intensieve chemotherapie gericht op complete remissie (CR), gevolgd door consolidatietherapie.1
Consolidatietherapie
Consolidatietherapie kan bestaan uit chemotherapie alleen of in combinatie met autologe stamceltransplantatie (auto-SCT) of allogene stamceltransplantatie (allo-SCT). Deze keuze verschilt, afhankelijk van de risicogroep waarin de patiënt valt: (relatief) gunstig, intermediair en ongunstig. Hoewel allo-SCT het risico op terugval sterk vermindert, gaat het ook gepaard met aanzienlijke morbiditeit, verminderde kwaliteit van leven en mortaliteit, wat voorzichtig gebruik rechtvaardigt.1,2,3
Het is vaak een uitdaging om de juiste consolidatietherapie te kiezen vanwege de variatie in de respons van patiënten. Voor patiënten met een ongunstig risicoprofiel wordt normaliter gekozen voor allo-SCT. Voor AML-patiënten met een intermediair risico is de optimale therapie na remissie nog steeds een onderwerp van discussie; allo-SCT wordt geadviseerd. Wanneer een patiënt een (relatief) gunstig risicoprofiel heeft, wordt over het algemeen gekozen voor auto-SCT.3
MRD
Meetbare restziekte (MRD) wordt steeds belangrijker bij de behandeling van AML. Zo wijst het op een hoger risico op terugval wanneer het wordt gedetecteerd vóór start van consolidatietherapie en kan mogelijk de therapiekeuze beïnvloeden. Voor het meten van MRD worden strikte protocollen en richtlijnen gebruikt om een consistente en nauwkeurige identificatie en detectie te waarborgen. Binnen Europa wordt het proces geleid door het European LeukemiaNet (ELN).1
MRD-resultaat daagt conventionele opvatting uit
In het proefschrift wordt de keuze voor therapie bij AML-patiënten met een intermediair risico gebaseerd op MRD. Daarbij krijgen de MRD-negatieve patiënten met een intermediair risico geen allo-SCT als consolidatietherapie, maar wordt geswitchte naar chemotherapie (eventueel) gevolgd door een auto-SCT. Er werd geen verschil gevonden tussen MRD-negatieve en MRD-positieve patiënten in het risico op relapse en verminderde overleving na therapie. De conclusie is dat MRD-negatieve patiënten met een intermediair risico op terugval veilig een niet-allogene behandeling kunnen krijgen. Dit staat haaks op de conventionele opvatting dat alle patiënten met een intermediair risico een allo-SCT moeten ondergaan na CR.1
Vroege MRD-beoordeling van belang
Verder blijkt uit het onderzoek van dr. Tettero dat vroege MRD-beoordeling na één chemotherapiekuur al prognostische waarde heeft, wat bijdraagt aan risicostratificatie en transparante planning. Een sequentiële benadering van twee tijdstippen kan de gevoeligheid van MRD-beoordeling verhogen.1
Effect van hemodilutie tegengaan
Vals negatieve uitkomsten van MRD-metingen kunnen worden veroorzaakt door hemodilutie; het meenemen van perifeer bloed bij de beenmergaspiratie (BM-aspiraties). Het effect van hemodilutie op MRD en de waarde van de verschillende benaderingen zijn ook onderzocht. De aspiratie van beenmerg werd verdeeld in drie afnames van 2 ml elk (in plaats van een eenmalige afname van 6 ml). De MRD-ratio daalde significant na het aspireren van de eerste milliliters beenmerg, waarbij het belang van het herkennen van hemodilutie werd benadrukt. Het bleek ook dat de mestcelpopulatie kon worden gebruikt om onderscheid te maken tussen beenmerg en perifeer bloed en om te zien hoe erg de hemodilutie is. Het corrigeren van de uitslagen is een wens voor de toekomst. Aangeraden wordt om BM-aspiraties van hoge kwaliteit te verzamelen en bij voorkeur de eerste aspiratie te gebruiken voor MRD-tests.1,4,5
Vervolgens is ook gekeken of autologous stem cell apheresis products (ASCAP; autologe stamcelaferezeproducten) in plaats van beenmerg konden worden gebruikt voor het meten van MRD. Het bleek dat ASCAP-monsters als alternatief konden worden gebruikt voor het beoordelen van MRD, wat correleert met het risico op terugval. De gevoeligheid blijft echter vergelijkbaar en voorzichtig zijn met het interpreteren van de resultaten is dus noodzakelijk.1
Toekomst
Verfijning van MRD-metingen en goed ontworpen studies zullen waarschijnlijk bijdragen aan de ontwikkeling van MRD als een voorspellende marker voor de individuele patiënt. Voordat we zo ver zijn, kan MRD helpen bij het selecteren van een meer geschikte behandeling. Beslissingen moeten echter nog steeds zorgvuldig worden genomen, rekening houdend met de bredere klinische context van de patiënt.1
Conclusie
Door MRD bij AML-patiënten te meten, kan het risico op relapse beter worden ingeschat en kunnen behandelingen worden aangepast om dit risico te verminderen. Bij patiënten met een intermediair risico hoeft mogelijk niet gekozen te worden voor allo-SCT wat leidt tot minder kans op (therapiegerelateerde) negatieve effecten.1,3
Met dank aan dr. Jesse Tettero (ANIOS interne geneeskunde), Amsterdam UMC/OLVG